|
Séance tenue à la Bibliothèque Royale à Bruxelles, le 16 février 2019
Vergadering in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel op 16 februari 2019
Julie Van Roy, Weggegooid geld? Munten uit de Vermeulenstraat te Tongeren
2.089 munten, waarvan er 1.989 Keltisch of Romeins bleken te zijn, werden verzameld tijdens de opgraving van de Vermeulenstraat IV in Tongeren door ARON bvba. Deze site is gelegen binnen de 4e-eeuwse stadsmuur en was permanent in gebruik vanaf de vroegste militaire aanwezigheid in Tongeren tot in de 5e eeuw.
Door de gebruikte opgravingstechniek, een vlakgraving met arbitraire niveaus, waren er echter enkele beperkingen waarmee rekening diende gehouden te worden. Zo is meer dan 90% van de munten niet afkomstig uit een bruikbare context en konden er weinig gedetailleerde vaststellingen over de muntcirculatie worden gedaan. Het was wel mogelijk om algemene tendensen voor de site te onderzoeken en na te gaan of deze opgraving past binnen het algemeen gekend monetair beeld van onze regio. Dit bleek effectief zo te zijn, op enkele uitzonderingen na. De regering van Augustus veroorzaakte in de vroege jaren van de Romeinse aanwezigheid de grootste piek in het muntverlies. Zoals verwacht bestond het Augusteïsch ensemble voor een groot deel uit assen van Lyon en Avaucia-muntjes. De eeuwen na Augustus worden overal gekenmerkt door lage muntaantallen. Zeker na de regering van Commodus kwamen er nauwelijks nog nieuwe bronsmunten aan in onze gewesten. In Tongeren lijkt deze toevoer daarentegen al te stoppen onder Antoninus Pius of Marcus Aurelius, wat op de Vermeulenstraat eveneens goed te zien was. Een verklaring hiervoor is er tot op heden nog niet. In 260 kwam Postumus in opstand en scheidde hij het Gallische rijk af van de keizers in Rome. Tegelijkertijd ontstond er een groot tekort aan kleingeld, dat werd opgevangen door de massale productie van zogenoemde stralenkroonimitaties. Deze stukken worden in Tongeren overal op grote schaal teruggevonden. De 4e eeuw zorgde wederom voor een enorme toename in het aantal muntvondsten, wat perfect in de monetaire politiek van deze periode past. Enkel de laatste jaren, tussen 388-402 n.C., zijn afwijkend in de Vermeulenstraat. Tot enkele jaren geleden, toen de gegevens van de basiliek nog niet beschikbaar waren, leek het alsof Tongeren in deze fase nauwelijks nog nieuwe bronsmunten kreeg geleverd. Dit klopt nochtans niet, aangezien ook de Vermeulenstraat precies dan een nieuwe piek van verloren munten toont. Er werden dus wel degelijk nog grote hoeveelheden geld naar de stad gestuurd, maar de ruimtelijke spreiding van de circulatie was beperkter dan voordien.
Om de Vermeulenstraat beter te begrijpen, is deze vergeleken met drie andere plaatsen in Tongeren: de Kielenstraat, de Beukenbergweg en de O.L.V.-Basiliek. De archeologische gegevens deden vermoeden dat tot ongeveer het jaar 260 n.C. de Kielenstraat en de Vermeulenstraat een gelijkaardige ontwikkeling kenden, terwijl dit na deze datum veranderde. Vanaf dan volgde de Vermeulenstraat meer de ontwikkeling van de basiliek, terwijl de Kielenstraat achteruitging. Dit idee werd bevestigd door de numismatische gegevens. Een vergelijking van de muntaantallen tussen alle sites toonde aan dat de Vermeulenstraat niet uitzonderlijk veel stukken bevatte, hoewel dit op het eerste gezicht wel zo leek. Kort gezegd is de Vermeulenstraat een verrijking voor onze kennis van Tongeren, zowel vanuit archeologisch, historisch als numismatisch oogpunt.
Jean-Patrick Duchemin (Laboratoire Halma, UMR 8164, Université de Lille, MCC), Représentations monétaires de la mort impériale. Un tour d’horizon
Cette présentation proposait un tour d’horizon des représentations iconographiques en lien avec l’image de la mort du Prince ou d’un membre de la famille impériale. Étant donné le cadre chronologique retenu, du Ier au IVème siècles de notre ère, les principales évolutions que connurent ces représentations d’époque impériale ont seulement pu être passées en revue. Ont ainsi été évoqués l’apparition des différentes séries à l’époque julio-claudienne, puis leur prolongement sous les Flaviens et les Antonins. Le caractère particulièrement stéréotypé de bon nombre de ces figurations a également été souligné. En particulier, l’absence notable de réelles innovations a été soulignée pour la fin du second siècle et le troisième siècle où le panel de figurations sur ce thème apparaît alors particulièrement restreint. De fait, il faut attendre la disparition de Constance Chlore en 306 et les volontés de légitimation politique de Constantin pour voir apparaître des types nouveaux mettant notamment en exergue l’importance de la memoria, le souvenir du défunt, mais aussi de la Pietas afférente, c’est à dire essentiellement celle de ses héritiers.
© KBGN-SRNB, 2008-2020
|